Mat 15: 21-28
En weer vertrok Jezus; Hij week uit naar het gebied van Tyrus en
Sidon. Plotseling klonk de roep van een Kanaänitische vrouw die uit die
streek afkomstig was: ‘Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David!
Mijn dochter wordt vreselijk gekweld door een demon.’ Maar Hij keurde
haar geen woord waardig. Zijn leerlingen kwamen naar hem toe en
vroegen hem dringend: ‘Stuur haar toch weg, anders blijft ze maar
achter ons aan schreeuwen.’ Hij antwoordde: ‘Ik ben alleen gezonden
naar de verloren schapen van het volk van Israël.’ Maar zij kwam
dichterbij, wierp zich voor Hem neer en zei: ‘Heer, help mij!’ Hij
antwoordde: ‘Het is niet goed om de kinderen hun brood af te nemen en
het aan de honden te voeren.’ Ze zei: ‘Zeker, Heer, maar de honden eten
toch de kruimels op die van de tafel van hun baas vallen.’ Toen
antwoordde Jezus haar: ‘U hebt een groot geloof! Wat u verlangt, zal
ook gebeuren.’ En vanaf dat moment was haar dochter genezen.
De Here Jezus heeft laten zien dat ook de demonen aan Hem onderworpen waren.
Lucas 8: 26-39
Ze voeren verder naar het gebied van de Gerasenen, dat
tegenover Galilea ligt. Toen Hij aan land stapte, kwam hem
vanuit de stad een man tegemoet die door demonen bezeten
was. Deze man droeg al geruime tijd geen kleren meer en
woonde niet in een huis, maar in de rotsgraven. Toen hij Jezus
zag, viel hij schreeuwend voor hem neer en riep luidkeels: ‘Wat
heb ik met jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God?
Ik smeek je, doe me geen pijn!’ Jezus stond namelijk op het
punt de onreine geest te bevelen uit de man weg te gaan. Want
die had hem al heel lang in zijn macht, en gewoonlijk werd de
man voor de veiligheid aan handen en voeten geboeid, maar
telkens trok hij de boeien kapot en werd hij door de demon naar
eenzame plaatsen gedreven. Jezus vroeg hem: ‘Hoe heet je?’ Hij
antwoordde: ‘Legioen’ – er woonden namelijk veel demonen in hem Ze smeekten Hem hun niet te bevelen
naar de onderwereld te gaan. Op de berghelling liep op dat ogenblik een
grote kudde varkens te grazen, en de demonen smeekten Jezus om hun toe
te staan hun intrek in de varkens te nemen. Hij stond hun dat toe. Toen ze
uit de man waren weggegaan, trokken ze in de varkens, waarop de kudde
de steile helling afstormde, het meer in, en verdronk. Toen de
varkenshoeders dat zagen, sloegen ze op de vlucht en vertelden in de stad
en in de dorpen wat er was gebeurd. Vele mensen gingen op weg om met
eigen ogen te zien wat er was voorgevallen. Toen ze bij Jezus kwamen,
troffen ze daar de man aan uit wie de demonen waren weggegaan. Hij zat
aan Jezus’ voeten, gekleed en bij zijn volle verstand, en toen ze dat zagen,
werden ze door schrik bevangen. Degenen die alles gezien hadden, vertelden hun hoe de bezetene was
gered. En de hele mensenmenigte uit het gebied van de Gerasenen verzocht Hem hen te verlaten, want
angst en ontzetting hadden hen aangegrepen. Jezus stapte in de boot om terug te gaan. De man bij wie
de demonen waren weggegaan, vroeg Hem met aandrang bij Hem te mogen blijven. Maar Hij stuurde hem
weg met de woorden: ‘Ga terug naar huis en vertel alles wat God voor u heeft gedaan.’ Hij ging weg en
maakte overal in de stad bekend wat Jezus voor hem had gedaan.
Marcus 9: 14-27
Toen ze terugkwamen bij de andere
leerlingen, zagen ze een grote menigte om
hen heen staan. Er waren ook
schriftgeleerden bij, die met hen aan het
discussiëren waren. De mensen waren
verbaasd toen ze Hem zagen, en liepen
meteen naar Hem toe om Hem te
begroeten. Hij vroeg hun: ‘Waarover zijn
jullie met hen aan het discussiëren?’
Iemand uit de menigte antwoordde:
‘Meester, ik heb mijn zoon naar U
gebracht omdat hij door een geest
bezeten is en niet kan praten; steeds
wanneer de geest hem overweldigt, gooit
die hem op de grond, en dan komt het schuim hem op de mond te staan, hij knarst met zijn tanden en
wordt helemaal stijf. Ik zei tegen uw leerlingen dat ze hem moesten uitdrijven, maar dat konden ze
niet.’ Hij zei tegen hen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet Ik nog bij jullie blijven?
Hoe lang moet ik jullie verdragen? Breng hem bij Me.’ Ze brachten de jongen bij Hem. Toen de geest
Hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond
en rolde heen en weer. Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde:
‘Al vanaf zijn vroegste jeugd, en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de
bedoeling hem te doden; maar als U iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.’ Toen zei
Jezus tegen hem: ‘Of Ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Meteen riep de vader van het
kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’ Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen
toestroomde, sprak Hij de onreine geest op strenge toon toe en zei: ‘Geest die doof en stom maakt, ik
gebied je: ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug.’ Onder geschreeuw en met hevige
stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij
was gestorven. Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op.
Uitdrijving van demonen
Mattheus 8: 16-17
Bij het vallen van de avond brachten ze vele bezetenen bij Hem. Met een enkel bevel dreef Hij de
geesten uit, en allen die ziek waren genas Hij, opdat in vervulling ging wat gezegd is door de profeet
Jesaja: ‘Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.’
Marcus 3: 22-30
De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen
waren, zeiden: ‘Hij is bezeten door Beëlzebul,’
en: ‘Dankzij de vorst der demonen kan hij
demonen uitdrijven.’ Toen Hij hen bij zich
geroepen had, sprak Hij tot hen in gelijkenissen:
‘Hoe kan Satan zichzelf uitdrijven? Als een
koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan dat
koninkrijk niet standhouden; als een
gemeenschap innerlijk verdeeld is, zal die
gemeenschap niet kunnen standhouden. En als
Satan tegen zichzelf in opstand is gekomen en
verdeeld is, kan ook hij niet standhouden, maar
gaat hij zijn einde tegemoet. Bovendien kan
niemand het huis van een sterkere binnengaan
om zijn inboedel te roven, als hij die sterkere niet eerst vastgebonden heeft; pas dan kan hij zijn huis
leeghalen. Ik verzeker u: alle wandaden en godslasteringen, hoe erg ook, kunnen de mensen worden
vergeven, maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest, krijgt in alle eeuwigheid geen vergeving,
want zo iemand is schuldig aan een onuitwisbaar vergrijp.’ Dit omdat ze gezegd hadden: ‘Hij is bezeten
door een onreine geest.’